Doorstroomtoets vergroot ongelijkheid, niet kansengelijkheid
De doorstroomtoets is bedoeld als objectieve aanvulling op het schooladvies, maar in de praktijk werkt het systeem ongelijkheid in de hand. Dat blijkt uit nieuwe analyses van de PO-Raad. Extra ondersteuning in kwetsbare regio’s is cruciaal om leerlingen gelijke kansen te bieden bij de overstap naar het voortgezet onderwijs.
De overgang van primair naar voortgezet onderwijs is een sleutelmoment. De doorstroomtoets moet scholen helpen bij het geven van een passend schooladvies. Maar uit een recente analyse van de PO-Raad blijkt dat toetsresultaten en schooladviezen sterk afhankelijk zijn van de gekozen toets.
De PO-Raad luidt de noodklok: de doorstroomtoets leidt tot ongelijkheid, niet tot gelijke kansen. Scholen kiezen uit zes verschillende toetsen, maar die blijken onderling niet vergelijkbaar. Leerlingen met gelijke prestaties krijgen verschillende adviezen – met grote gevolgen voor hun schoolloopbaan.

“De schoolloopbaan van een kind mag niet afhangen van welk toetsmerk de school kiest,” zegt Fatima-Zohra Charki (NJi).
Daar komt bij dat scholen in kansrijkere regio’s vaker het schooladvies positief bijstellen. Dat vergroot de kloof tussen leerlingen met en zonder steun van thuis of extra voorbereiding.
Volgens Charki krijgt een groeiend aantal leerlingen een meervoudig advies, zoals vmbo-t/havo. Dat biedt meer ruimte om te groeien in het VO – en is dus een positieve ontwikkeling. Maar het onderliggende probleem blijft: het systeem is niet eerlijk.
Louise Elffers, voorzitter van de Onderwijsraad, benadrukt:
“Vroege selectie heeft grote gevolgen voor de kansen van leerlingen.”
In haar rapport Later selecteren, beter differentiëren (2021) maakt ze duidelijk hoe sterk het Nederlandse systeem leerlingen al op jonge leeftijd ‘vastzet’. Dat heet padafhankelijkheid: het eerste advies bepaalt vaak het hele vervolgtraject. En dat werkt sociale ongelijkheid in de hand.

In regio’s met hogere onderwijsachterstandsscores is de impact nog groter. Scholen die met beperkte middelen werken, kunnen minder investeren in toetsvoorbereiding of structurele begeleiding. Juist daar is het risico het grootst dat de toets de kansenongelijkheid versterkt in plaats van verkleint.
Elffers benoemt twee mechanismen die bijdragen aan ongelijke kansen:
Opleidingsniveau van ouders
Leerlingen met laagopgeleide ouders krijgen bij gelijke prestaties vaker een lager schooladvies dan hun klasgenoten.Tijd voor talentontwikkeling
Kinderen die thuis minder cognitieve of talige ondersteuning krijgen, hebben meer tijd nodig om hun potentieel te tonen. Vroege selectie ontneemt ze die kans.
“Als we iedereen een eerlijke kans willen geven, moeten we leerlingen meer tijd geven om zich te ontwikkelen,” aldus Elffers.

Volgens Elffers ligt de sleutel in het onderscheid tussen adviseren, selecteren en differentiëren. Ze pleit voor:
Later selecteren: stel het definitieve schoolniveau uit
Beter differentiëren: bied binnen één schoolorganisatie meerdere leerroutes aan
Meer flexibiliteit: laat leerlingen zich op verschillende vlakken ontwikkelen
Dat vraagt niet alleen om visie vanuit scholen, maar ook om structurele steun van de overheid.
Ook zonder stelselwijziging kunnen scholen stappen zetten. Bijvoorbeeld met gerichte ondersteuning bij de overgang naar het VO, vooral in regio’s met hogere onderwijsachterstandsscores. Juist daar is het verschil tussen “net aan de brugklas halen” en “vol zelfvertrouwen starten” het grootst.
Overgang PO-VO
Helpt leerlingen bij oriëntatie, motivatie, studievaardigheden en zelfvertrouwen in de brugklas.Executieve functies versterken
Voor leerlingen die moeite hebben met plannen, organiseren, volhouden en schakelen.
Lees ook: Een vliegende start – over hoe scholen kwetsbare leerlingen helpen landen in het VO.
Fatima-Zohra Charki pleit voor een fundamentele herziening van het selectiemoment in het onderwijs. Het NJi ziet een latere selectie als een kans om kansengelijkheid echt te vergroten. “Kinderen ontwikkelen zich op verschillende tempo’s. Ze verdienen de tijd en ruimte om te ontdekken welk niveau bij hen past.”
Tot die tijd blijft het van belang om, zeker in kwetsbare regio’s, leerlingen niet alleen te toetsen — maar vooral ook te ondersteunen.